Willem III leeft! – deel 7

Eenmaal thuis stak ik een kaars aan en staarde langdurig naar de vlam. Ik kwam dan altijd op de beste ideeën. Een brief, ik zou Willem een brief schrijven! Ik pakte mijn laptop en ramde er binnen tien minuten een reeks klinkende zinnen uit. Om te beginnen verontschuldigde ik mij voor mijn 21e-eeuwse directheid. Verder schreef ik hem dat het voortaan mijn intentie was mij aan de zeden en gewoonten van zijn tijd te houden. Ook uitte ik mijn zorgen over het voorval met de tuinman, want ik was bang dat hij en Geoffrey ontdekt zouden worden, en wat dan?

De volgende dag spoedde ik mij naar Het Loo en schoof de brief onder de deur door terwijl ik mij afvroeg of ze daar wel eens kwamen, daarbeneden bij de bedienden-entree.
Er zat niets anders op, ik moest de aandacht zien te trekken. Jammer dat ze geen telefoon hadden. Ik raapte een paar steentjes van een grindpaadje om tegen de ruit te gooien. Net op dat moment liep er met veel kabaal een schoolklas langs. Ik deed net of ik een bloem fotografeerde, iets wat een beetje moeilijk ging met een hand vol grind. En nu begon het ook nog te onweren. De kinderen gilden het uit en zetten het op een rennen. Dit tumult zou toch zeker de aandacht van de twee heren daarboven moeten trekken!

Dat had ik goed gezien. Het duurde niet lang of ik zag de witte handschoen van de lakei het gordijn opnemen. Die frons op zijn voorhoofd verried dat hij stress had. Hij draaide zich om maar bleef wel het gordijn vasthouden. Ik keek strak naar boven, vastbesloten om zo te blijven staan. In de regenbui die nu was losgebarsten gaf dit een extra dramatische aanblik.

Daar verscheen Willem, naast Geoffrey. Hij keek ontzet en trok zijn lakei aan de arm, weg van het raam. Ik had mijn natte schoenen uitgedaan en was op het gras gaan staan. Zou hij nu werkelijk zo hardvochtig zijn om mij hier te laten staan, vroeg ik mij, met druipende haren, af.

Maar Willem had een zachte kern, zoals ik al vermoedde. Ik wist niet hoe snel ik bij de deur moest komen toen die voor me van het slot werd gehaald. Geoffrey had mijn brief in zijn hand.
“Goedemorgen! Is ‘ie nog boos op me, denk je?”
“Ik verwacht het niet. De majesteit kent krachtige maar korte uitbarstingen.” Hij ging me voor op de krakende treden. Ze glommen en roken naar boenwas. Hij was een ijverige lakei.
“Wacht maar even in de antichambre,” zei Geoffrey. “Ik moet nog even iets regelen voordat u naar binnen kan,” legde hij uit.
Wachten? Nee toch zeker. Ik liep stilletjes achter hem aan maar ging niet mee naar binnen. De twee grote deuren waren niet geheel gesloten.

In de salon zag ik een bureautje en stoel in Empire-stijl, vroeg 19e-eeuws dus. Aha, de tijden waren veranderd sinds de 17e-eeuw en de meubelen waren voor een deel mee veranderd. Dat moest Willem zich toch allemaal laten welgevallen. In een andere hoek van de kamer rukte hij woest aan zijn kleren en zuchtte en steunde.
“M’n jas moet uit. Het is zo benauwd hier. Die verdomde strakke mouwen; kan je mij helpen, Geoffrey?”
Ik had zicht op de worsteling. De lakei begon bij de kraag. Vandaar uit probeerde hij de boel naar beneden te rollen. Het onweerde nog steeds. Als de bliksem door de hemel ging, stond de majesteit een paar seconden in het volle licht. Daar achteraan donderde het flink.
Toen de handelingen met succes waren voltooid en Willem III in zijn just au corps zat uit te dampen, betrad ik het vertrek.
‘”Mon Dieu! Wat doe jij hier? Ik schrik me dood!”
“Dat moest er nog bijkomen, dat je je dood zou schrikken”, zei ik guitig.
Zowel Willem als Geoffrey zagen hier de humor van in en even later gierden we het uit met z’n drieën.

Toen we uitgelachen waren, probeerde ik zo ernstig mogelijk te kijken.
“Het is misschien niet zo netjes dat ik mij naar deze kamer spoedde,” begon ik nederig. “Dat komt, ik wil die brief terug, wees ik naar de hangoortafel waar de lakei het okergele envelopje had neergelegd. “Dan kan ik het zelf vertellen.”

Willem kwam naar me toe, met om zich heen het 17e eeuwse geurenpalet.

“Heeft die jas ooit een was- of stoombeurt gehad?”
Daar ging ik weer. Gewoonten zijn hardnekkig. Toch deed dit de koning-stadhouder weinig. Hij mompelde iets over eens per maand luchten. Geoffrey vulde dit aan met een opmerking in de trant van ‘kostbare dure zijde’.
“Vooruit dan maar, ik heb het er niet meer over. Waarom ik hier ben is om mijn excuses te maken en mijn zorg te uiten. Ik vind dat jullie hier weg moeten, het wordt te riskant en dat wil ik niet op mijn geweten hebben.”

Willem keek mij vorsend aan.

“Riskant? Ach nee Alice, niemand kan ons zien, alleen speciale mensentypen zoals jij maar dat komt verder nooit voor. Er komt hier wel eens iemand van het museum binnen en die ziet niets van ons en ook niets van onze spullen of etensresten of wat dan ook. Dat weet ik zeker. We hebben een ontastbare status, als levende zogenaamde doden.”
“Maar die tuinman zag jullie! Dat weet je toch? Geoffrey heeft met hem gesproken en getracht hem iets op de mouw te spelden! Misschien heb ik die onaantastbare status doorbroken en is die nu niet meer levensvatbaar, je weet maar nooit hoe dat werkt.”
Het leek ineens tot Willem door te dringen. Hij greep zijn baton de marche en hees zich op. “Merde!” brulde hij. “Merde!”

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

gerelateerde berichten

Scroll naar boven