Ging ik te ver? Ik observeerde hem, de stadhouder-koning, die in gedachten verzonken was. Eerst leek hij op slag op te knappen, nu zag hij weer bleek. Het pakje had hij naast zich neergelegd. Omdat hij een tweede keer was gaan sprenkelen, was de bedkamer vervuld van rozengeur.
Uiteindelijk gaf hij antwoord op mijn vraag.
“Nee hoor, niks geen minnares, een goede vriendin. Helaas is zij al lang vergaan. Haar geest vereert mij zo af en toe op een bezoek.”
“Vergaan? Dit was geen geest, dit was een vrouw van vlees en bloed. Je omhelsde haar toch?”
“Sommige geesten kunnen zich tijdelijk manifesteren als mens, zo is dat nu eenmaal. Ze kunnen alleen nooit lang blijven, dat heb je gemerkt.”
Daar moest ik even van bijkomen . In die materie was ik nog niet ingewijd.
“En dat pakketje daar? Is dat ook niet echt?”
“Ja, dat wel. Een geest kan gemakkelijk iets materialiseren. Reuze handig, als je er zelf geen idee van hebt waar iets zich bevindt.”
Vrijpostig ging ik daar overheen. “Heb je daar wel meer gebruik van gemaakt tijdens je regeringsperiode?”
Hij trok de sprei tot aan zijn kin, wierp zijn hoofd naar achteren en verweet me toen dat ik te veel vragen stelde over zaken die ik niet behoorde te weten.
Over geesten doorpraten kon dus niet. Misschien moest ik dan maar een onderwerp aansnijden dat misschien nog wel actueel was. Mijn nieuwsgierigheid was te groot om nog discreet te kunnen zijn.
“Ik heb toch nog een andere vraag, als ik je niet ontrief,” slijmde ik. “Zoals je weet heb ik mijn licht opgestoken, want ik wilde meer weten over de tijd waarin jij de scepter zwaaide. In sommige stukken, laat ik ze zo maar noemen, werd gesuggereerd dat de innige contacten die jij had met sommige vrienden van homoseksuele aard waren.”
Hij veerde overeind en reageerde geschokt. “Hoe onbeschaafd om dit zo op de man af te vragen! Kennen jullie in deze tijd dan geen fatsoen meer?” siste hij. “Het is disgusting, die onbeschaamdheid die nu `bon ton’ lijkt te zijn.”
Ik voelde me terecht gewezen. Hij had misschien wel gelijk. Maar aan de andere kant, wat had hij zelf wel niet uitgevreten in zijn politieke leven? Was dat fatsoenlijk dan? Ik liet me niet uit het veld slaan maar verklaarde: “Er zijn toch geen andere mensen bij? We zijn toch samen? En het zou toch ook best kunnen dat er achter die Vergulde Zwarte Hand zo’n vrije homo-orde verborgen zit? Want uit de kast komen kostte je in die tijd je kop toch, bij wijze van spreken. Of misschien wel echt, weet ik veel.”
Verbouwereerd stond ik even later op straat. De majesteit had mij eruit laten gooien, elegant uitgevoerd door zijn lakei. Ik hoorde Geoffrey binnen aan de deur rommelen. Hij had er onlangs een extra schuif aan bevestigd, heel knullig want er was daarbinnen weinig materiaal voorhanden. Ik vond het zo erg dat mij de deur was gewezen, dat ik er stilletjes van moest huilen. Ik was echt te ver gegaan en een leider is een leider, die treedt daadkrachtig op. Het was een kant van Willem waar ik nog niet eerder mee had kennisgemaakt.
Ik ging op een bankje zitten en hoopte dat hij me zou zien. Misschien zou hij me terug laten halen. Na een paar minuten hoorde ik gerommel bij het deurtje. Ik snelde ernaar toe. Mijn God, de tuinman, die kerel die mij toen had gezien! Met gereedschap trachtte hij de boel te forceren. Zag hij me niet? Hoe kon dat? Was ook ik een geest geworden?
“Hee!” riep ik. Wat doe je daar?!”
Geschrokken draaide hij zich om. Wat een grimmig gelaat! Er kletterde iets op de grond. Een vijl, hij probeerde het met een vijl!
“Jou heb ik daar gezien! schreeuwde hij tegen me. “Ja, jij was het. Daar, achter het raam!” en hij wees naar boven.
Had ik me maar een beetje vermomd. Ik moest niet gewoon als Alice bij Willem op bezoek gaan, dat was echt `een beetje dom’ geweest van mij.
Terwijl de tuinman met priemende vinger naar boven wees, verscheen daar ineens de koning-stadhouder voor het raam. Hij legde zijn hand tussen zijn voorhoofd en de ruit en tuurde naar buiten. Hij zoekt mij, dacht ik vertederd en ik vergat even dat de situatie nu wel erg precair was geworden.
“Daar!” riep de tuinman weer. “Daar staat een verkleed figuur! Jij was bij die kerel! Jullie horen hier niet, verdomme. Ik ga dit onderzoeken en melden.”
Hij leek vastbesloten. Op dat moment zag ik dat Willem doorhad wat er aan de hand was. Hij verdween snel uit het zicht. Niet lang daarna ging het deurtje open en stond Geoffrey daar, in vol ornaat . Hautain sprak hij: “Tuinman. U bent gewoon een tuinman. Houd u zich bij uw werk, dan houd ik mij bij mijn werk. Ik verzoek u ons met rust te laten. Wij repeteren onze rollen voor een belangrijk theaterstuk en dit alles moet nog een hele tijd geheim blijven. Is het allemaal duidelijk, meneer?”
Nooit eerder had ik iemand zo op zijn neus zien kijken. Sneller dan het licht maakte hij zich uit de voeten. Voordat ik er erg in had, was de deur alweer dicht en gesloten. Geen geluid, geen beweging voor het raam. Er restte mij niets anders dan naar huis te gaan.