Ik zat nog steeds in hurkhouding voor koning-stadhouder Willem III. Het viel me nu pas op dat hij een beetje een bochel had. Om hem niet in verlegenheid te brengen, verplaatste ik mijn blik naar zijn neus. Die was groot en krom, bovenop pronkten een paar stugge haren waar ik mijn ogen niet van af kon houden.
Wat was het stil in dit deel van het paleis. Alsof de eenentwintigste eeuw met al zijn lawaai hier niet doordrong. Willem keek me aan zonder iets te zeggen. Daarna kuchte hij. Het klonk niet best.
“U ziet zo grauw. Al dat binnen zitten is ook helemaal niet gezond. Zullen we een keer gaan wandelen in de tuinen, als iedereen weg is?” draafde ik door.
Willem leek niet te luisteren. Hij plukte gedachteloos een pluisje van de mouw van mijn vest want ik zat daar nog steeds, geknield en wel.
“Ik heb erover zitten peinzen thuis,” begon ik weer. “Over hoe het toch allemaal zo gekomen is met u. Dus ik zocht het een en ander op, dat kan tegenwoordig op het internet. Wat internet is, leg ik later wel uit. Ik las dat het getal achter uw naam een regeringsnummer werd genoemd. En dat u vanaf 1689 in Engeland en Ierland regeerde onder die III en als Willem III van Oranje in Nederland, ook een 3, maar dat je als koning van Schotland ineens een Romeinse twee achter je naam had en daar ‘King Billy’ werd genoemd. Nou, en dan wordt er van onze huidige tijd gezegd dat we ingewikkeld doen!”
Ik moest er zelf om lachen maar hij ging nergens op in. Met al dat zwijgen stimuleerde hij juist mijn praatlust. Een beetje dom voelde het wel, om genegeerd te worden, geknield en wel.
“Je hebt het over Engeland. Dat brengt mij op een idee. Wens je thee?”
Verbouwereerd over de eenvoud waarmee hij mijn woordenstroom afremde, stamelde ik: “Eh, thee? Graag.”
Zou hij zelf thee kunnen zetten, vroeg ik mij af. Ik zag het al voor me, Willem rommelend in het personeelskeukentje.
Hij rinkelde echter met een zilveren belletje waarop een lakei verscheen die een soortgelijke geur als de koning verspreidde. Zijn livrei was nodig aan vervanging toe.
“Bent, eh… u… ook uit die tijd?”
“Uit welke tijd bedoelt u, mevrouw? Ik dien de koning al zo lang als ik leef, als u dat bedoelt.”
“Goh, ja, dat bedoelde ik. Fascinerend allemaal zeg.”
“Geoffrey, dit Alice. Je kan over een kwartier thee serveren.”
“Uiteraard, majesteit.”
Hij boog kort het hoofd richting de koning en gaf mij ook een knikje.
“Dus u heeft een lakei,” merkte ik overbodig op, terwijl ik zo vrij was in een andere fauteuil te gaan zitten. Een die mij een nieuwe blik bood op de majesteit. Die leek het allemaal best te vinden.
De deur ging open en geroutineerd serveerde Geoffrey thee met cake, waarbij ik me afvroeg of ze dat uit het museum pikten.
“Majesteit, als ik zo vrij mag zijn,” trachtte ik beleefd te doen, “u ontweek daarnet mijn vraag. Ik kijk niet zo snel ergens van op hoor, want ik maak altijd wonderlijke dingen mee. Maar wie weten er allemaal dat u niet dood bent maar leeft? En dat u niet van Het Loo vertrokken bent, maar hier een antichambre bewoont?”
“Ik beschik over meer vertrekken dan een antichambre. Ik beschik over een hele vleugel. Dit is trouwens geen antichambre.”
“O, weet ik veel. Ik leef in een tweekamerappartementje.”
“Dit was de kamer van Bentinck, een van mijn adviseurs en trouwens ook een goede vriend van mij. Hij komt nog wel eens buurten.”
“Nee toch, heeft die ook al het eeuwige leven? Hoeveel van die driehonderdjarigen brengen u visites?”
“Buurten als geestverschijning, bedoelde ik, Alice.”
Niet van zijn stuk te brengen, die King Billy. Hij had een keiharde kant, wist ik uit de geschiedenisboeken. Daarom moest ik nu maar weer eens een toontje lager zingen.
Lorem ipsum dolor sit amet, consectetur adipiscing elit. Ut elit tellus, luctus nec ullamcorper mattis, pulvinar dapibus leo.