Een beetje op Picasso

Mijn opa Jan Fons had vanaf de jaren ’20 tot eind jaren ’70 van de vorige eeuw, een rijwielstalling aan de Oudedijk in Rotterdam-Kralingen. Daar repareerde hij ook fietsen en produceerde zelfs een eigen ontwerp: De Fons-fiets.
Wat wist ik zelf van mijn grootvader (1888- 1977) en zijn business daar in Kralingen? Niet veel, want buiten mijn babytijd heb ik in de periode dat mijn opa en oma daar woonden nooit de kans gehad hen en het pand aan de Oudedijk 259B te leren kennen. Wellicht had het karakter van mijn oma daar mee te maken en werd er nog maar sporadisch een bezoek gebracht aan de Oudedijk. 

Ik leerde mijn grootvader pas goed kennen nadat oma Fons was heengegaan en opa – die toen al tegen de tachtig liep en ik was een puber – bij zijn dochter Nelly en schoonzoon Joop in Baarn ging wonen.
Johannes (Jan) Fons werd in 1888 geboren in Rotterdam-West in een arm gezin met zes kinderen. Er was geen geld voor onderwijs. Dat betekende al jong aan het werk en ‘s avonds naar de ambachtsschool. Jan liep heel wat af, want alles ging te voet. Een hard leven, maar het lag niet in zijn aard te klagen. Hij deed blijmoedig wat hij moest doen.

’t Hof van Jericho
Hij trouwde met Antonia Kokx en ze kregen een dochter en twee zonen, waaronder mijn vader, Wim Fons (1914-1997). Voordat ze naar de Oudedijk 259B verhuisden, woonden ze in de Mariastraat. Ik vermoed dat ze de Kralingse woning, pal naast café ’t Hof van Jericho, al in de jaren twintig betrokken. Het was in gebruik geweest als woonhuis en praktijkruimte van een arts waardoor de indeling enigszins merkwaardig was. Er liep een lange gang door het huis, er waren veel trappetjes en deuren en er was een binnenplaatsje. De deur naast het toilet leidde naar het souterrain, waar mijn grootvader zijn fietsenstalling/werkplaats had.

Mijn neef Rob weet nog precies hoe alles eruit zag:
‘De toegang naar de stalling lag links naast de voordeur van het woonhuis. Er was een houten goot –waarlangs je je fiets naar beneden kon laten rijden- en ernaast een houten trapje. De middelste tree zakte iets door. Bij de entree bevond zich een contactje, zodat opa, als hij achter in zijn kantoortje was, het kon horen als er iemand binnenkwam. Ook had hij een spiegel zo bevestigd, dat hij de klanten kon zien binnenkomen. Gelijk rechts hing een smalle vitrine met glazen deurtjes. Daarin stonden allerlei fietsattributen tentoongesteld.
Links was de werkbank met daarboven een klein raampje. Op de werkbank stond een grote blauwe bankschroef en een hand-aangedreven slijptol.
Aan de linkerkant stonden vele houten fietsenrekken. Achteraan was geen tuin (meer) maar een aansluitend loodsje voor nog meer rijwielen. Zo alles bij elkaar stonden er heel wat fietsen! Er waren zelden lege plekken. Met kleine lampjes werd de stalling verlicht, die ’s avonds bij het open- en dichtdoen van de deurtjes aan- en uitgingen.’

Opa Fons met Martin, een van zijn achterkleinkinderen. Dit is rond 1974

Verhalen
Aan het houten plafond herinnert Rob zich nog de haken waaraan opa de fietsen hing om ze te repareren. Wie zijn fiets bracht, kreeg een kaartje met een nummer. Een kaartje met hetzelfde nummer kwam aan het stuur van de fiets te hangen.
Aan de rechterkant van de ruimte was een kelder waar een petroleumtank stond. Hier kon je met een handpomp vaatjes petroleum vullen. In de oorlog deed deze kelder dienst als schuilkelder.
Achterin rechts hing een groot bord met daarop geschreven KANTOOR EN TOONZAAL, want Jan Fons was ook elektrotechnisch installateur en verkocht daar – zij het beperkt – lampen, schakelaars en lampenkappen. Daarnaast lag het magazijn, een ruimte die was gevuld met de geur van rubber fietsbanden. In een diepe kast lag alle voorraad.

‘Ik weet nog dat in het achterste gedeelte een klein kantoortje was, dat door een trap met het woonhuis was verbonden’, vertelt Rob. ‘Opa deed de administratie gezeten aan een bureau. In de hoek was een fonteintje, afgeschermd met een gordijn van paardendeken. Daar werd wel eens een plas in gedaan omdat het nogal een gedoe was om helemaal naar de wc boven te gaan.’
Dit alles maakte op mijn neef een diepe indruk. Rob was tijdens logeerpartijtjes altijd in de stalling te vinden. Hij weet nog goed dat het er een beetje donker was, en vochtig en koud. Er was geen verwarming, de deur stond regelmatig open. Opa werkte ‘s winters in die kou, altijd in zijn blauwe overall. Alleen in het kantoortje was het warmer.
Als het koffiepauze of etenstijd was, bonkte oma op de vloer van de gang en liep opa naar boven om de deur open te maken. De koffie of de borden eten werden dan aangereikt. Rob zijn allerfijnste herinnering aan die tijd is het samen eten, hij op de trap en opa achter zijn bureau die ondertussen verhalen vertelde over wat hij allemaal had meegemaakt in zijn leven. En dat was heel wat.

Een dubbeltje
Klandizie was er genoeg. In die tijd hadden maar weinig mensen een auto, maar bijna iedereen had een fiets en daar was men zuinig op. De woningen boden meestal geen ruimte voor fietsen. Die moesten elders worden gestald en er was natuurlijk ook wel ’s een reparatie of opknapbeurt nodig.
Er waren destijds in Rotterdam-Kralingen wel zo’n tweeëntwintig fietsenmakers actief, waarbij sommigen met een stalling. Wat mijn grootvader op andere stallinghouders voor had, was dat hij vlakbij de tramhalte zat. De trams waaierden vanaf de Oudedijk uit naar diverse wijken in de stad.

Elke dag, van half acht ‘s ochtends tot 6 uur ‘s avonds kon je bij fietsenmaker Fons terecht. Veel vaste klanten die naar hun werk of naar school gingen, haalden vroeg hun fiets op. Daardoor kon opa ook veel mensen aan een dagstalling helpen. De fietsen werden neergezet op de vrije plaatsen van de vaste stallingklanten, die in het bezit waren van een nachtsleutel van de stalling.
De dagstallers waren meestal mensen uit de polder of van verder gelegen straten in Kralingen. Een fiets stallen kostte destijds een dubbeltje heb ik begrepen, maar in welke periode dat precies was en hoe lang opa dit tarief handhaafde, weet ik niet.

De Fons-fiets
Het is fijn te horen dat mensen een goeie herinnering aan mijn opa hebben. Hij was een kerel van aanpakken, zeggen ze. Stevig van postuur maar niet groot, witgrijs haar, pittige ogen en –heel Rotterdams- to the point. Een lieve man, die van een grapje hield en met iedereen even een praatje maakte als je er langsliep. Ook een uiterst inventieve man, die voor veel problemen een oplossing had. Toen er tijdens de crisisjaren geen solutie meer te krijgen was, loste hij de zolen van oude tennisschoenen op in benzine en plakte hij hier mee de banden. Hij was niet bepaald voor een kleintje vervaard. In de tijd dat hij als elektromonteur werkte, had hij zelfs marmeren verdeelkasten moeten bewerken.

Diverse mensen herinneren zich nog de zogeheten Fons-fiets. Rond 1950 bracht mijn opa een merkfiets op de markt die zijn eigen naam droeg. Dit stond met gouden hoofdletters op het frame. Hij kocht de onderdelen en assembleerde alles zelf. Zelfs de fietswielen vlocht hij met velg, naaf en spaken. De heer N. van Wijngaarden noemt hem een vakman en het maken van de Fons-fiets een kunst en tevens vakwerk. Hij herinnert zich dat de merknaam Fons echter wel wat gelach opwekte want je had toen ook fondsbrilletjes, goedkope brilletjes van het ziekenfonds.

Mijn nicht Mania bezat ook een Fons-fiets. Haar dochter reed er ook nog jaren op maar op een gegeven moment werd hij toch aan de kant gezet omdat de oerdegelijke fiets vrij zwaar trapte.

Mijn opa en oma voor de deur van hun woning aan de Oudedijk in Rotterdam.

Biljarten
Een hoogst-enkele keer ging opa wel eens een dagje weg en dan paste er iemand op de zaak. Rob weet nog dat hij heel goed in biljarten was, maar eigenlijk vond mijn oma het maar niks als hij naar ’t Hof van Jericho ging: ‘Alleen met kerst en Pasen gedoogde zij dit. Dan kon hij wild scoren door te winnen.’
Mijn oma vertoonde zich hoogst zelden in de zaak, behalve als er getelefoneerd moest worden want de telefoon hing aan de muur in de werkplaats.

Barend van Wijngaarden vermoedt dat zijn vader de eerste van het gezin was die zijn fiets stalde bij Fons, rond 1939, tot zijn overlijden in 1966. Hij weet ook nog dat deze op plaats 14 stond. De stalling was laag. Bij het naar binnengaan moest je bukken. Dat gold ook voor de vele klanten, die anders hun hoofd tegen de balken zouden stoten. Zelf kon mijn grootvader, die niet zo groot was, er gewoon rechtop lopen.
Van Wijngaarden herinnert zich ook de ruimte waar mijn opa gloeilampen van Philips verkocht. Daar hing een grote poster met het gezicht van een meisje met het opschrift ‘Geef jonge ogen goed licht’. Ook sierde een poster van Wittekat-batterijen de muur: ‘Taai is mijn leven als een kat’.
Naast het stallen van hun fietsen, kregen hij en zijn broers vaak de opdracht een kannetje petroleum bij fietsenmaker Fons te kopen, voor het kacheltje thuis.
Die blauwe overall waar mijn grootvader de godganse dag in liep, dat was zo iets stereotieps dat Barend van Wijngaarden opa niet herkende als hij in gewone kleding op straat liep. Want op een dag groette mijn opa de heer Van Wijngaarden. Hij was in het badhuis geweest en droeg een opgerolde handdoek onder zijn arm. Het duurde even voordat Barend doorhad dat hij met de eigenaar van de rijwielstalling te maken had.

Wat had ik ‘m graag vanaf mijn prille kindertijd meegemaakt. Toen ik ‘m later ontmoette, vond ik ‘m uiterlijk een beetje op Picasso lijken.
Mijn opa kon niet niks doen. Hij heeft, toen hij in Baarn woonde, veel schilderijen gemaakt. In 1977 overleed hij, 89 jaar oud.

© Emmy Fons, juni 2011
Dit verhaal is gepubliceerd in de Oud-Rotterdammer 

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

gerelateerde berichten

Scroll naar boven